Eenzaam sta je langs de kant van de weg. Je duikt diep weg in de kraag van je jas, maar je kan niet voorkomen dat je wangen rood kleuren van de striemende regen. Je knijpt je ogen tot spleetjes en tuurt over het landschap. Je schoenen zakken steeds een stukje dieper weg in de modder, maar je merkt het niet. Je bent in gedachten verzonken, tuurt en tuurt, maar schijnt niet te kunnen vinden wat je zoekt.
De afstand is te groot.
De regen belemmert mijn zicht, maar in de verte zie ik je staan. Ineengedoken alsof je niet wil staan waar je staat, maar je bent wel daar gekomen waar je nu bent. Ik wil naar je toe, maar sta vastgenageld aan de grond. Mijn natte haren plakken als slierten in mijn gezicht, maar ik merk het niet. Ik hoor mijn stem je naam roepen, keer op keer, maar de wind scheurt mijn woorden aan flarden. Ik schijn niet te bereiken wat ik wil bereiken.
De afstand is te groot.
We zijn zoek. En op zoek. Maar misschien klaart de lucht nog op. Om dan te vinden wat we willen vinden.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *