Vier vrouwen in een klein restaurant. Oud-collega’s en kwebbelkonten eerste klas met een harde lach die moeiteloos iedere restaurantganger bereikte. Het leverde gefronste wenkbrauwen en veelbetekenende blikken op. Normaliter erger ik me mateloos aan een dergelijk gezelschap, maar nu ik er deel van uitmaakte lagen de kaarten anders. We schuddebuikten en schaterlachten, toostten op elkaar en kletsten tussen de happen door uitgebreid over zaken die ons bezighielden. Zonder elkaar een rol toe te bedelen waren we als de meiden van Rozengeur & Wodkalime en Sex & the City.
Aan het tafeltje naast ons zat een jonge vrouw. Tussen de happen door beet ze op haar pen, staarde naar de muur, keek af en toe naar ons en schreef woorden in het schrift dat voor haar lag. Een raar gevoel bekroop me. De stof die mijn gezelschap en ik bespraken was, als je er bij stilstond, tamelijk interessant voor een logger om een stukje over te schrijven. “Vrijdagavond. Ik ging zitten aan een tafeltje in een knus restaurant in de Jordaan om in mijn eentje een maaltijd te nuttigen. Ik dacht er rust te vinden, maar kwam bedrogen uit. Mijn rust werd namelijk al gauw verstoord door een gezelschap van vier vrouwen, dat iets te uitbundig hun samenzijn vierde. Ze spraken over koetjes en kalfjes, maar lieten ook intieme zaken niet onaangeroerd.” (…)