Gistermiddag borstcrawlde ik heen en rugcrawlde ik terug. Ik probeerde extra hard te zwemmen om me niet in te laten halen door de mannelijke borstcrawlers. Mijn fiets stond bij de fietsenmaker. Naast een lelijke lekke band waarmee ik de avond ervoor door de stad was wezen fietsen, trapte ze door. Vanochtend werd ik wakker met een pijnlijke bovenrug. Te hard gecrawld. Mijn kies deed pijn. En dat terwijl ik van de tandarts pas aan het eind van dit jaar terug hoefde te komen. Ik slikte nurofen en liep naar mijn werk. Het woei hard. Juliana overleed. Ik pakte een kopje thee. De ramen op het werk veerden mee met de windstoten. Om half vier waaide ik terug naar huis. Onderweg nam ik mijn gerepareerde fiets mee. Ik kocht een boek en ontving het boekenweekgeschenk. Ik kwam thuis, hing mijn jas aan de kapstok en gaf de poezen een knuffel. Ik zette mijn computer aan om een stukje te schrijven maar belde eerst mijn collega omdat ik iets was vergeten op het werk. Wat? Crisis? Geen stukje vanmiddag. Misschien vanavond. Ik nam nog een nurofen en fietste terug naar mijn werk. Ik bleef. Het werd later. En nog later. “Moet je niet naar huis?” “Ja.” Ik bleef even staan bij de vijver op het Museumplein, waar de wind het water onstuimig liet golven. Het Journaal toonde beelden van Juliana. Half negen. Er staat een stukje. Tijd om eten te koken.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *