Vroeg in de ochtend wilde ik naar mijn werk fietsen. Ver kwam ik echter niet. Mijn ketting vloog eraf. Een dichte kettingkast weerhield me ervan om het euvel te verhelpen. Ik was genoodzaakt om mijn fiets naar de fietsenmaker te brengen. De fietsenmaker keek aandachtig naar mijn fiets en tilde het achterwiel op om de trappers rond te laten draaien.
“De rem werkt ook niet goed,” bromde hij.
Ik wist dat mijn fiets een rammelkast was. Elke keer als ik mijn fiets na een reparatie ophaalde kreeg ik te horen hoe scheef het stuur wel niet was en hoe ik in vredesnaam nog op zo’n fiets kon fietsen. Ik was het gewend. En had eigenlijk ook geen keus.
Ik had lange tijd op een mountainbike gereden. Dat ging prima, totdat de mountainbike werd gestolen. Dan maar verder op een oud barrel.
“Het kost wel duur om de rem te laten maken.” Daar was dat akelige zinnetje weer. ‘Het is duur en het kost veel’ hoorde ik mijn gedachten tegensputteren. Maar ik zei niets.
We spraken, voor zover dat kon, een prijs af en een dag waarop ik de fiets zou komen ophalen. In de twee minuten die ik naar huis liep raakte ik elke keer weer in paniek als ik mijn handen in mijn jaszak stopte. Waar was mijn fietssleutel nou gebleven?
“Oh ja, bij de fietsenmaker,” zei ik opgelucht tegen mezelf. Toen ik thuis kwam en mijn voordeur opendeed, schrok ik me weer een hoedje. Waarom stond mijn fiets niet in het gangetje bij de andere fietsen? Oh ja!
Mijn fiets ga ik woensdag pas ophalen, dus ik vermoed dat ik morgen nog heel vaak in paniek zal raken.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *