Toen ik vanochtend naar mijn werk fietste was het koud. Ik had meteen spijt dat ik mijn muts niet had opgezet.
Het was nog vroeg, maar het verkeer was al in volle gang. De schoonmakers in de stad waren druk bezig alle troep van de stoep op het fietspad te vegen, waar ik met mijn fiets doorheen reed. Bijna werd ik natgespoten door een schoonmaker die probeerde te goochelen met een hogedrukspuit, maar ik kon nog net op tijd uitwijken. Toen ik mijn fiets bij mijn werk in het rek zette, zag ik een man op een bankje zitten. Hij had een rode geruite deken om zich heen geslagen en zijn hoofd was bedekt met een rode pet. Een paar tassen met spullen stonden naast hem op de grond.
Ik kom veel zwervers tegen in de stad, maar hij was anders. Omdat hij naar een transistorradiootje luisterde, dat een krakerig geluid produceerde. Ik had nog nooit een zwerver met een eigen radio gezien. Omdat ik het zelf al koud had in mijn dikke winterjas, kon ik me voorstellen dat hij het nog veel kouder had. Waarschijnlijk had hij de hele nacht op dat bankje geslapen.
Toen ik die middag klaar was met mijn werk en naar mijn fiets liep, zag ik hem weer zitten. Hij was een bankje opgeschoven en had zijn radiootje nog aanstaan. Er zaten nu ook andere mensen op de bankjes naast hem. De zwerver keek naar ze maar staarde daarna weer voor zich uit. De zon gaf een beetje warmte. De zonnebrillen overheersten het straatbeeld. Maar het was nog niet warm genoeg om de hele dag en nacht op straat door te brengen. Hopelijk komen de warme dagen snel. Er zijn genoeg mensen die een beetje warmte kunnen gebruiken.