Ik hoorde de deur van de coupé opengaan. Ik keek niet op naar wie er binnenkwam, maar de muziek die me ter ore kwam zei genoeg. Het geluid van een valse oude gitaar en een hese stem vulde de ruimte. “Zelfs híer word ik lastiggevallen door zwervers,” dacht ik onvriendelijk. Terwijl hij bij enkele passagiers bleef staan en voor hen zong, besloot ik hem te negeren. De muziek kwam stapje voor stapje dichterbij en werd luider en duidelijker. Ik bleef uit het raam staren, ook toen de zwerver bij mij en enkele andere passagiers naast me bleef stilstaan. Maar ik moest toegeven dat zijn deuntje perfect aansloot op mijn humeur. Het verblijf in de coupé werd een stuk aangenamer en stiekem genoot ik van de warmte die de zwerver door middel van zijn muziek gaf.
Veel te snel stopte hij met spelen en hield de passagiers zijn pet voor. “Een beetje geld voor een arme zwerver alstublieft,” schreeuwde hij met een veel te luide stem door de coupé. “Ach, waarom ook niet,” dacht ik, en viste een euromunt uit mijn portemonnee. Tenslotte had ik genoten van zijn muziek. Hij bedankte me en liep verder met zijn pet in zijn hand. Ik was inmiddels aangekomen waar ik moest zijn en stapte uit. “Dag schoonheid!” riep hij me na. Ik keek om, zag hoe hij zijn rotte tanden bloot lachte en zei vriendelijk gedag tegen hem. Toen pakte hij zijn gitaar en begon met spelen. “Knock knock knocking on a heaven’s door.” De klanken stierven langzaam weg, maar zachtjes zong ik met hem mee tot de trein uit zicht verdween.