Het liep tegen de avond. Er was een familiefeest gaande bij mijn oom en tante. Mijn nichtjes en ik ontvluchtten het feestgedruis door ons op te sluiten in de slaapkamer. We sloten de gordijnen en pakten een stuk karton dat dienst deed als ouijabord. Ik was een jaar of tien. En ging geesten oproepen. We zetten een klein theeglas op het bord, legden elk twee vingers erop en riepen in koor: “Geest, geest, bent u daar?” We riepen net zo lang tot het glas bewoog en op ‘JA’ stil hield. Dit was op z’n zachtst gezegd freaky. Maar we lieten ons niet kisten en stelden vragen. “Met wie ga ik later trouwen?” wilde ik weten. Het glas bewoog. Eerst naar de G, toen naar de E, de R en de A. Het leek verdacht veel op de naam van een jongen uit mijn klas. Ik vroeg of hij het was. Het glas gleed naar ‘JA’. Ik moest er eerlijk gezegd niet aan denken, maar het zou zomaar kunnen dat deze jongen over tien jaar op een wit paard langs zou galopperen en ik in katzwijm zou vallen. Het leven kon per slot van rekening rare wendingen nemen. Daarna stelde ik een vraag die je tijdens dit soort sessies altijd achterwege moet laten. Maar ik was te nieuwsgierig en deed het toch. Het antwoord viel gelukkig mee. Ik zou de leeftijd van 76 bereiken en overlijden aan een hartaanval. Mijn nichtjes stelden ook nog wat vragen, maar toen we iets zagen bewegen achter de gordijnen kregen we het op onze heupen en vluchtten de kamer uit.

Ik wist dat de antwoorden niets waard waren, zeker niet toen mijn ene nichtje vertelde dat mijn andere nichtje het glas vooruit had geduwd. Maar de antwoorden zijn me altijd bijgebleven. Misschien omdat ik het prettig vind om te ‘geloven’ dat ik 76 word. Want geloven in mooie dingen is fijn. Zelfs als je zeker weet dat ze niet waar zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *