Om half tien ’s avonds wordt er aangebeld. Wanneer ik over het balkon hang, zie ik een politieman voor de deur staan. Of ik even naar beneden wil komen.
Ik twijfel maar een kleine seconde. Iedereen kan immers een politiepak huren, maar goedgelovig als ik ben storm ik naar beneden, onderwijl vragend of ik iets misdaan heb of dat er iets met lief is.
Het betreft een buurtonderzoek. Of ik twee weken geleden iets verdachts heb gezien aan de overkant. Er is daar ingebroken, in het huis op de begane grond. Ik heb niets gezien, roep de buurman op 1 hoog er nog bij, maar ook hij heeft niets gezien.
Ik ken de mensen die er wonen van gezicht. Een man, een vrouw en hun praatgrage dochter van een jaar of 9. Een paar dagen later tref ik ze ’s ochtends als ik naar mijn fiets loop. De man staat voor hun deur te kijken naar het fietsenrek, zoekt met zijn ogen. En komt tot de conclusie: fiets weg. Tuurlijk, dat kan er ook nog wel bij.
Wanneer ik weer een paar dagen later langs hun huis loop, zie ik op het raam een papier hangen met daarop de foto van hun vermiste kat. De kat die menig buurbewoner wel eens tegen is gekomen, omdat hij vaak op straat rondhing.
Inbraak. Fiets gestolen. Kat vermist. Ongeluk komt zelden alleen.
Nou, die krijgen even een boel pech zeg.
Das ook wel meer dan voldoende zo.