Het is verschrikkelijk in de stad.
Verschrikkelijk mooi.
Verschrikkelijk druk.
Toeristen die nietsvermoedend op straat lopen en zich de straat onbewust toeëigenen. Een toeëigening waartegen een bel niet helpt omdat ze het geluid niet kennen.
Irritatie. En blijheid omdat ik in een buurt woon waar maar een handjevol toeristen rondlopen.
Het imposante wolkendek boven de stad, waar de zon af en toe doorheen prikt en een laagje glans over de huizen legt. In sommige huizen mag ik, alleen vandaag, binnentreden. Schilderingen op het plafond die in ere zijn hersteld. Trappenhuizen in Lodewijk de XIVe-stijl. Aangeharkte tuinen. Maar ook een beeld van armoede in het toen nog lege Amsterdam in de 19e eeuw.
Terug naar huis ontwijk ik onverwacht openslaande deuren van auto’s, fiets ik langs luidruchtige terrassen en koop een ijsje bij het IJscuypje. Daar waar ik enkele jaren heb gewoond. Daar waar ik met liefde van wegfiets, naar een rustiger gedeelte van de stad.
Amsterdam is een openluchtmuseum, zei vriendin S. vandaag.
In dat openluchtmuseum waren ook wij vandaag toerist. Die van het goede soort; wij letten wél op het verkeer.