Zeven. Ik liet de deur achter me in het slot vallen en drukte op het knopje. “Ga je met de lift?” hoorde ik iemand van boven roepen. Acht. De zin galmde even na in de gang. Verbaast keek ik om me heen, niet zeker wetend of ik degene was die zich aangesproken moest voelen. Maar ik ging met de lift, dus schreeuwde ik ‘ja’ naar boven. Ik hoorde gestommel op de trap en binnen no-time stond mijn collega voor mijn neus.
Zeven. We wachtten even op de lift en stapten toen in. De lift gleed langzaam langs de verdiepingen. Zes. Vijf. “Ben jij eigenlijk een blij mens?” Vier. Zijn vraag verraste me. “Eh ja. Ik ben een blij mens.” “Ik zie het aan je,” zei hij. Drie. “En jij?” vroeg ik. “Gaat wel.” Zijn antwoord verraste me nog meer dan zijn vraag. Twee. De lift stopte en hij opende de deur. “Ik moet er iets te veel moeite voor doen.” “Oh, da’s minder,” zei ik terwijl ik tegen de grote spiegel in de lift bleef aanleunen. De deur viel dicht. “Sterkte ermee!” riep ik hem na. De lift zette zich weer in beweging. Eén. “Dank je,” hoorde ik hem roepen. Begane grond. Ik opende de deur en vroeg me af hoeveel mensen iemand een vraag stellen omdat ze verwachten dat dezelfde vraag aan hen wordt gesteld, zodat ze legitiem en ongegeneerd over hun eigen sores of blijdschap kunnen vertellen. Buitendeur. Een blik op de lift. Hij verroerde zich niet. Er was niemand die naar hem vroeg.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *