Van mijn vader’s én van mijn moeder’s kant ben ik de jongste van de familie.
Het voordeel van de jongste zijn is dat ik het lievelingetje was van mijn oma die in Leeuwarden woonde. Zo kreeg ik een kunstbloem van haar toen ik op de ijsbaan viel en er iemand over mijn hand schaatste. De pijn viel mee en er was zelfs geen schrammetje te zien, maar in tegenstelling tot mijn ouders vond mijn oma het wél erg en troostte me.
Als ik bij haar logeerde, vaak samen met mijn zus, mocht ik in haar tweepersoonsbed slapen. Zij sliep dan in een logeerbed in de andere kamer. Ik kon nooit zo goed de slaap vatten door de stadsgeluiden. Op de boerderij was ik de stilte gewend.
Als ik dan naar de wc ging zag ik haar zitten in de woonkamer. Ze luisterde naar evangelische berichten op de radio. De gordijnen waren dicht, er brandde bijna geen licht en de stem uit de radio klonk mysterieus, zodat het tafereel me buitenaards aandeed.
Toen ik wat ouder werd ging het niet goed met de gezondheid van mijn oma. Mijn moeder en ik gingen vaak bij haar langs om haar ogen te druppelen. Maar dat was niet het ergste. Ze kreeg multi-infarct en kon niet meer zelfstandig wonen.
Ze belandde in een verschrikkelijk verzorgingstehuis waar mijn moeder en ik haar regelmatig opzochten.
Elk bezoek was vreselijk. Ze herkende ons niet meer en vroeg om de haverklap wie we waren. Ik zie haar nog zitten in de stoel in de bezoekersruimte, voorover gebogen, handen in elkaar gevouwen op schoot, een apathische blik in haar ogen. Er drong nog maar weinig tot haar door.
In 1989 stierf mijn oma. Ik was vijftien. Ook mijn andere oma stierf dat jaar.
Ik ben wel eens jaloers op mensen van wie hun oma nog in leven is. Mijn tijd met mijn oma was veel te kort.
De kunstbloem die ik toen kreeg prijkt nog altijd in de vensterbank. Om de herinnering aan mijn oma voor altijd vast te houden.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *