In de supermarkt zag ik bij de groenteafdeling een man in een karretje. Hij keek wat verdwaasd om zich heen maar leek zich prima te kunnen redden. Ik legde een zak aardappels in mijn mandje en liep naar de vleesafdeling. De man in het karretje reed er ook naar toe. Zij aan zij stonden we voor het schap met vlees te dubben welk stukje vlees we zouden nemen. Vanuit mijn ooghoek zag ik hoe zijn hand langzaam naar een pakket met fonduevlees ging. Hij wilde het pakket pakken, maar kon er nét niet bij. Hij probeerde het nog een keer, maar het lukte weer net niet. Ik hield hem in de gaten terwijl ik een kotelet in mijn mandje deed en vroeg me af of hij hulp wilde. Mensen die er hulpbehoevend uitzien willen niet altijd hulp.
Op zijn karretje zag ik een boodschappenlijstje liggen. Hij had vlees, aardappels en nog wat andere dingen nodig. Ik liep om het karretje heen. Ik wilde me niet opdringen, maar voor het geval dat wilde ik wel in de buurt blijven. Een vakkenvuller van de supermarkt was bij de vleesafdeling aan het werk. De man in het karretje had hem gezien en probeerde zijn aandacht te trekken door zijn hand naar hem uit te steken. De vakkenvuller keek even naar hem, maar ging toen gewoon verder met zijn werk. Dat was de druppel. Ik liep weer om het karretje heen en vroeg aan de invalide man of ik hem kon helpen. Hij zei niets, maar ging met zijn hand naar een klein toetsenbord dat op zijn karretje was bevestigd. Ik begreep dat hij niet kon praten en alleen kon communiceren door iets in te typen. De vakkenvuller had inmiddels begrepen dat zijn hulp gewenst was en voegde zich bij ons. Samen wachtten we af wat de man in zou typen. Er kwamen een paar standaard zinnen voorbij die je met één druk op de knop te voorschijn kan toveren. “Goedemorgen, goedemiddag,” stond er in de display. De vakkenvuller en ik keken elkaar aan en glimlachten naar elkaar. Toen begon de man een woord in te typen.
‘Gourmet’ liet de display zien.
“Oei,” zei ik tegen de vakkenvuller, “dat weet jij beter dan ik.” “Nou, ik weet niet of we dat hebben. Dat moet ik even achter na gaan vragen.” En weg was hij. Ik bleef bij de man staan en twijfelde of ik verder zou lopen of niet. Hij werd nu toch geholpen door de vakkenvuller. Maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om weg te gaan. Ik wachtte wel even tot de vakkenvuller terugkwam. Het duurde gelukkig niet lang. De vakkenvuller vertelde dat het gourmetvlees er gewoon tussen zou moeten zitten. We zochten, maar konden niets vinden. De invalide man wees met zijn hand naar een stukje vlees. Er zat een beetje kwijl op zijn kin. Het liefst had ik met een doekje zijn kin afgeveegd, maar dat ging me eigenlijk iets te ver. En misschien wilde hij het niet.
Ik pakte het vlees en liet het aan hem zien. Het waren kleine gehaktballetjes en die waren niet geschikt voor gourmetten. Maar hij knikte en pakte het vlees van me over. Hij legde het in zijn karretje en wees weer een stukje vlees aan. Ook dit stukje vlees pakte ik voor hem, liet het aan hem zien waarop hij het weer in zijn karretje legde.
Ik vroeg me af of dit de bedoeling was en of hij snapte wat hij deed. Want op deze manier werd het boodschappen doen wel duur. De vakkenvuller zocht nog steeds naar geschikt vlees om te gourmetten en hielp de man verder. Mijn hulp was niet meer nodig. Ik twijfelde weer wat ik zou gaan doen. Het liefst wilde ik met de man samen boodschappen doen. Hem begeleiden naar de kassa, voor hem betalen en hem naar huis brengen. Ik voelde een golf van medelijden in mezelf naar boven komen. De man had waarschijnlijk een hersenbloeding of iets dergelijks gehad en was daardoor hulpbehoevend geworden. Maar ik wilde niet zomaar mijn hulp aanbieden. Hij was hier tenslotte niet voor niets alleen naar toe gegaan.
Ik zei tegen de vakkenvuller dat ik verder ging met mijn eigen boodschappen. Langzaam liep ik verder langs de schappen waar ik niks van nodig had, maar van waar ik de man in de gaten kon houden. De vakkenvuller bleef nog een tijdje bezig met het laten zien van de pakketjes vlees. Af en toe verdween er een pakketje in het karretje. Toen ik weer hun kant opkeek, keek de vakkenvuller net mijn kant op. Onze blikken kruisten elkaar en er verscheen een lach op ons gezicht. Een warm gevoel kwam in me naar boven. Het was mooi om te zien hoe de vakkenvuller de invalide man hielp.
Met tegenzin liep ik verder naar de kassa en rekende mijn boodschappen af. Toen ik wegliep keek ik nog of ik de invalide man ergens zag staan bij de kassa, maar ik zag hem niet. Ik probeerde het los te laten, maar eenmaal thuis dacht ik nog vaak aan de man terug. Ik vroeg me af of hij zich bewust was van zijn invadiliteit. En of hij het leven zinvol vond op deze manier.
Ik hoopte in ieder geval van wel.