Zo weinig als ik met het strand heb, zo veel heb ik met het bos. En bij mijn zus achter huis staat een prachtig bos. Niet supergroot, maar wel groot en mooi genoeg om in te verdwalen.
Samen met de hond maakte ik af en toe wandelingen van anderhalf uur. In het begin wist mijn oriëntatievermogen nog ongeveer waar ik was, maar hoe verder mijn voeten mij brachten, hoe meer mijn hoofd de weg kwijtraakte. Mijn redding was een geel paaltje, en toen weer een. Ze wezen me keurig de weg door het sprookjesachtige bos. Omdat ik op mijn wandelingen van anderhalf uur bijna niemand tegenkwam, bekroop me al gauw een Hans en Grietje en een wandelvrouwtjegevoel. Niemand die het had gemerkt als mijn hoofd midden in het bos was afgehakt. Pas dagen later zou ik zijn gevonden. De hond was misschien intelligent genoeg om de plek van de misdaad aan te wijzen, maar ik twijfelde toch sterk aan zijn capaciteiten. Hij was tenslotte geen ‘deutsche Rex’.
Vanwege mijn angst voor gestoorde en perverse mannen die het bos als perfecte schuil- of (af)werkplaats zouden kunnen gebruiken, beperkte ik mijn wandelingen met de hond tot een half uur. De open plek in het bos, uitermate geschikt voor het spelen met de hond, bezocht ik wel. Die lag redelijk dicht bij de weg. Hoewel ik geen wandelmens ben, miste ik de lange wandelingen en het ontdekken van de verborgen plekjes van het bos. Dus zette ik een aantal dagen later mijn angst opzij en begon weer aan de lange wandelingen. Al gauw genoot ik weer van de ochtendzon die de dauw liet verdampen en de avondzon die de paden voorzag van een schaduwrijk schouwspel. Het enige wat me overkwam tijdens zo’n wandeling was een leeg hoofd in plaats van een afgehakt hoofd. Ik heb geloof ik te lang in Amsterdam rondgelopen om een leeg bos te vertrouwen.