Met mijn zus en mijn nichtje van vier reed ik over de Overijsselse wegen. Mijn zus zat achter het stuur, het was haar auto. Ik zat op de passagiersstoel naast haar. Op de achterbank zong mijn nichtje in een autoveilig kinderzitje vrolijk liedjes van K3.
We hadden net asperges en aardbeien gehaald bij een boerderij in de buurt en waren op weg naar huis. De behaaglijke deken van groene blaadjes liet een paar zonnestralen door die op de voorruit van de auto voorbijgleden.
Het was mooi hier.
De groene deken verdween toen we het dorp binnenreden waar mijn zus woonde. Mijn nichtje probeerde te vertellen in welke straat ze woonde. Ze wist hoe de straat heette, maar de woorden waren nog te moeilijk om in één keer goed uit te spreken.
We gingen naar rechts, toen nog een keer naar rechts. Het huis van mijn zus was al in zicht.
Ze parkeerde de auto op de oprit en stapte uit. Ik pakte mijn spullen en volgde haar voorbeeld.
Toen ik met beide benen op de oprit stond gooide ik zonder om te kijken de autodeur dicht. Maar de deur viel niet in het slot. Iets had de autodeur geblokkeerd. Toen ik omkeek zag ik mijn nichtje op de passagiersstoel zitten, met beide handen op haar zere hoofd en een gezicht dat op onweer stond.
Oeps.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *